Wijzigingen bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR)
Bij de schenking van een onderneming kan gebruik worden gemaakt van de bedrijfsopvolgingsregelingen in de inkomstenbelasting (DSR) en de schenk- of erfbelasting (BOR). Deze regelingen zorgen ervoor dat belastingheffing geen belemmering vormt voor de continuïteit van het bedrijf. Zo kan de onderneming fiscaal vriendelijk worden overgedragen aan de volgende generatie.
Eind vorig jaar zijn een aantal wijzigingen aangenomen die ingaan per 1 januari 2026:
- Herstructureringen
Herstructureringen binnen de bezitstermijn of voortzettingstermijn zorgen vanaf 2026 niet meer voor een reset van de termijn, mits het eigendomsbelang niet wijzigt. Dit geeft meer flexibiliteit bij aanpassingen in de bedrijfsstructuur.
- Ter beschikking gestelde onroerende zaken*
Wordt samen met aandelen ook een pand overgedragen dat ter beschikking is gesteld aan de onderneming, dan geldt de BOR over de waarde van het pand minus de bijbehorende schuld.
- Behandeling van hybride aandelen
Aandelen met zowel preferente als gewone kenmerken worden opgesplitst. Alleen het niet-preferente deel kan in principe onder de BOR/DSR vallen. Het preferente deel valt er buiten, behoudens bijzondere gevallen.
- Rollatorinvesteringen
Het vlak voor overlijden omzetten van beleggingen in ondernemingsvermogen wordt beperkt. Wanneer een ondernemer op oudere leeftijd een onderneming begint, wordt de bezitstermijn voor de BOR verlengd met zes maanden per jaar dat de ondernemer ouder is dan de AOW-leeftijd, plus twee jaar.
- Dubbel-BOR-constructies
De mogelijkheden om de BOR meerdere keren toe te passen op dezelfde onderneming worden beperkt.
Zelfstandigenaftrek
Ondernemers voor de inkomstenbelasting hebben recht op zelfstandigenaftrek. Deze aftrek wordt in 2026 gehalveerd van € 2.470 naar € 1.200. Deze verlaging is al eerder aangenomen en maakt dus geen onderdeel uit van de nieuwe belastingplannen.
Herzieningsregeling btw investeringsdiensten aan onroerende zaken
In de btw geldt een herzieningsregeling voor de aftrek van btw bij wijzigingen in het gebruik van onroerende zaken en roerende zaken waarop wordt afgeschreven. Diensten zoals schilderwerken en verbouwingswerkzaamheden vallen momenteel buiten deze regeling. Vorig jaar is aangenomen dat de herzieningsregeling per 1 januari 2026 ook van toepassing is op investeringsdiensten aan onroerende zaken, met een herzieningstermijn van vijf jaar. Om te voorkomen dat kleine investeringendiensten onder deze maatregel vallen, wordt een drempelbedrag van € 30.000 ingevoerd.
Let op!
Ondernemers die hun verbouwde onroerende zaak in het kader van kortdurende verhuur slechts één jaar belast gebruiken om vervolgens vrijgesteld te verhuren, zullen na de invoering van de nieuwe regelgeving worden geconfronteerd met herzienings-btw op de verbouwingskosten.
Btw-vrijstelling voor sociale en culturele diensten ook bij winst
In de btw-wetgeving is een vrijstelling opgenomen voor diensten van sociale of culturele aard. Aan deze vrijstelling is de voorwaarde verbonden dat de dienstverrichter geen winst beoogt. In lagere wetgeving stond echter dat de vrijstelling in bepaalde gevallen ook kon gelden als de dienstverrichter een winstoogmerk had. De Hoge Raad oordeelde in 2023 dat deze uitzondering juridisch niet houdbaar was. Hierdoor moesten sommige dienstverrichters 21% btw gaan rekenen, wat leidde tot hogere kosten voor maatschappelijke dienstverlening.
In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt nu opgenomen dat de btw-vrijstelling in sommige gevallen ook kan worden toegepast door aanbieders van sociale of culturele diensten die winst beogen. Denk hierbij aan schuldhulpverlening, beschermingsbewind en curatele, jeugdhulp, maatschappelijk werk, dagverblijven voor gehandicapten en preventieve jeugdinterventies.
Dat de vrijstelling van toepassing is, heeft ook gevolgen voor het recht op aftrek van btw. Mogelijk betekent dit voor dienstverrichters dat eerder genoten btw-aftrek moet worden herzien (lees: een deel van de afgetrokken btw moet worden terugbetaald aan de Belastingdienst).
Ongewijzigde tarieven vennootschapsbelasting
De tarieven in de vennootschapsbelasting wijzigen niet. Vanaf 1 januari 2026 geldt een tarief van 19% voor de eerste € 200.000 aan belastbare winst. Voor de winst boven dit bedrag blijft het tarief 25,8%.
Tarieven box 2
In box 2 wordt belasting geheven over voordelen uit aanmerkelijk belang, zoals dividenduitkeringen aan de aandeelhouder in privé. In box 2 gelden een laag en een hoog tarief. Deze tarieven wijzigen niet en blijven dus respectievelijk 24,5% en 31%. De grens tussen het lage en hoge tarief wordt iets verhoogd voor inflatie en gaat in 2026 naar € 68.843 (was € 67.804 in 2025).
Fiscale partners profiteren twee keer van de eerste lage schijf. Dat betekent dat een dividenduitkering van € 135.608 in 2025 volledig belast wordt tegen het lage tarief van 24,5%. In 2026 loopt deze grens op tot € 137.686.
Tip!
Wil je dit jaar nog een dividenduitkering doen? Keer dan uit tot het maximum van de eerste schijf: € 67.804 of € 135.608 als je een fiscaal partner hebt.
Let op!
Dividenduitkeringen beïnvloeden ook de algemene heffingskorting, jouw vermogen in box 3 en eventuele excessieve leningen. Overleg daarom altijd met je fiscaal adviseur of het voordelig is om nu dividend uit te keren.
Tip!
Heeft jouw partner geen eigen inkomen? Dan kan het voordelig zijn om het dividendinkomen in de aangifte inkomstenbelasting aan jouw partner uit te keren, zodat de algemene heffingskorting optimaal wordt benut.
Inzagerecht fiscaal dossier
Per 31 december 2025 krijgen belastingplichtigen recht op inzage in hun fiscale dossier. Dit versterkt hun informatiepositie en rechtsbescherming. De eerder aangenomen regeling bleek echter niet uitvoerbaar, waardoor een wijziging is voorgesteld. In plaats van dat belastingplichtigen zelf om inzage moeten verzoeken, krijgen zij straks automatisch toegang tot alle relevante stukken die de inspecteur gebruikte of ter beschikking had op het moment dat een aanslag wordt vastgesteld. De inzage wordt de komende jaren gefaseerd via digitale portalen aangeboden, zodat het uitvoerbaar blijft voor de Belastingdienst.
Belastingplicht fonds voor gemene rekening
Per 1 januari 2025 is de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Hierdoor zijn bepaalde beleggingsfondsen onbedoeld vanaf dat moment zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting geworden.
Enkele maanden geleden is dit probleem gesignaleerd en aangekondigd dat de definitie van het fgr mogelijk per 1 januari 2027 opnieuw wordt aangepast. Zonder aanvullende maatregelen zouden sommige beleggingsfondsen daardoor alleen in 2025 en 2026 belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting.
Om dat te voorkomen, krijgen beleggingsfondsen de mogelijkheid om in 2025 en 2026 te kiezen voor een uitzondering: zij worden in die jaren niet als fgr aangemerkt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het fonds was vóór 1 januari 2025 ook niet belastingplichtig; en
- alle participanten stemmen in met deze keuze.
Meer informatie over Prinsjesdag 2025?
Meer informatie over de plannen die het kabinet presenteerde op Prinsjesdag? Op onze pagina Belastingplan 2026 vind je een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen uit de belastingplannen, zo weet je op tijd welke gevolgen de maatregelen hebben voor jou en je onderneming.
Vragen? Neem contact op.
Contact
- Belastingadviseur
- Loonheffingsspecialist
- Adviseur omzetbelasting
- Belastingadviseur