De renseigneringsverplichting opgaaf Uitbetaling Bedragen aan Derden
Omdat het gebruik van het BSN bij het IB-47-formulier nog strijd met de AVG opleverde, kennen we sinds 1 januari 2022 een nieuwe renseigneringsverplichting (artikel 22a Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting (UBIB)). Deze regeling is direct ruimer, omdat deze doorgeefplicht niet alleen speelt op verzoek van de Belastingdienst, maar ook zonder verzoek. Dit betekent dat in bepaalde situaties een wettelijke verplichting tot renseignering geldt.
Voor wie geldt de renseigneringsverplichting?
De renseigneringsverplichting geldt voor twee groepen:
- Inhoudingsplichtigen voor de loonheffingen die een betaling hebben gedaan aan natuurlijke personen voor werkzaamheden of diensten.
- Collectieve beheersorganisaties (cbo’s) (denk aan BumaStemra en Stichting Reprorecht).
De renseigneringsverplichting geldt voor inhoudingsplichtigen die betalingen doen aan natuurlijke personen voor werkzaamheden of diensten die zijn verricht voor de inhoudingsplichtige zelf of met een inhoudingsplichtige verbonden vennootschap (ten minste een derde gedeelte belang). Wanneer je aangifte loonheffingen moet doen, kwalificeer je dus als inhoudingsplichtige voor deze regeling.
Uitzondering voor bepaalde uitbetalingen aan natuurlijke personen
Het doel van de nieuwe renseigneringsregeling is dat de Belastingdienst informatie krijgt over betalingen die mogelijk belast zijn in de inkomstenbelasting als resultaat uit overige werkzaamheden. Daarom zijn betalingen ten aanzien van bepaalde werkzaamheden en diensten uitgesloten van de verplichting.
Een van deze uitzonderingen betreft betalingen aan natuurlijke personen waarbij voor de werkzaamheden een factuur is uitgereikt met daarop de vermelding van omzetbelasting, als bedoeld in artikel 35a lid 1 onderdeel j van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). Uit onderdeel j volgt dat verplicht op de factuur moet worden vermeld:
‘Het te betalen bedrag van de belasting, tenzij er een bijzondere regeling van toepassing is waarvoor deze wet die vermelding uitsluit.’
Btw-verleggingsregeling in het geval van onderaanneming en de opgaaf UBD
In de bouwsector is in het geval er in onderaanneming werkzaamheden worden verricht echter een btw-verleggingsregeling van toepassing. Als gevolg van deze regeling wordt de heffing van de btw naar de afnemer verlegd en komt er dus geen te betalen btw-bedrag op de factuur naar voren. Dit echter onder de verplichting om op de factuur (met de woorden ‘btw-verlegd’) melding te maken dat de btw-heffing is verlegd.
De vraag is nu of deze woorden ‘btw-verlegd’ aangemerkt moeten worden als een ‘vermelding van omzetbelasting als bedoel in artikel 35a lid 1 onderdeel j van de Wet OB’. De Belastingdienst vindt van niet en heeft aangegeven dat betalingen aan natuurlijke personen van ‘facturen verlegd met btw’ niet onder deze uitzondering vallen.
Dit betekent dat een (inhoudingsplichtig) bouwbedrijf alle betalingen aan door haar ingeschakelde zzp’ers (timmerlieden, metselaars, elektriciens, et cetera) die hiervoor een factuur met btw-verlegd sturen, dient op te nemen in de opgaaf UBD.
Voor het niet of te laat indienen, kun je onder andere een geldboete tot € 9.000 krijgen.
We vragen ons af of deze regeling – met de uitleg die hieraan door de Belastingdienst wordt gegeven –zijn doel niet voorbijschiet. Hierover echter meer in een ander artikel.